Historisch

Anders dan mijn trouwe volgers van me gewend zijn, zal ik in dit blog maar weinig woorden nodig hebben om mijn punt te maken. Sommige zaken spreken zo voor zich en zijn zo onweerlegbaar, dat een uitgebreide argumentatie volstrekt overbodig is. Het bijzondere is wel dat het niet om iets kleins gaat, maar juist om iets heel belangrijks, of sterker nog: iets historisch. En ik zit er elke dag middenin!  

Het gaat om de school waar ik werk. Zonder dat iemand zich dat lijkt te realiseren, gebeurt daar namelijk iedere dag wat in de geschiedenis van de mensheid, waar ook ter wereld, zelden kon bestaan. Zelfs anno 2016 is datgene, waarvan ik elke dag getuige ben, bijna nergens anders denkbaar. 

Wat ik bedoel? Op mijn school is er een veilige omgeving voor 525 kinderen van 150 verschillende culturele achtergronden. Zij vertegenwoordigen tientallen verschillende religies en spreken vele verschillende talen. Zij komen uit alle lagen van de bevolking en kennen vele achtergronden. Armoede, rijkdom, gebroken gezinssituaties, huiselijk geweld, liefdevolle opvoeding, eenzaamheid: elke leerling brengt zijn eigen verhaal mee.

Ik voel me zeer, zeer bevoorrecht dat ik deel uitmaak van een microsamenleving die er zonder enig onderscheid in slaagt om ieder individu een veilig plekje te geven. Dagelijks wordt bij mij op school aangetoond dat culturele en religieuze verschillen onze samenleving verrijken en niet bedreigen. Je kunt lang bladeren in de geschiedenisboekjes, veel vergelijkbaars zul je niet vinden. 

Best bijzonder eigenlijk: tot de conclusie komen dat je dagelijkse werk ronduit ‘historisch’ genoemd kan worden!      

   

Gewoon een goede school

Te midden van alle politieke hypes en het steeds terugkerende paniekvoetbal in het onderwijs wordt één wezenlijke vraag, misschien wel de belangrijkste, veel te weinig gesteld: wat maakt een school een goede school? Niet excellent, maar gewoon goed. Goed voor de leerlingen en goed voor de medewerkers.

Politici en bestuurders denken dat zij een antwoord geven op die vraag door resultaten in kaart te brengen en daar op te sturen. Cijferfetisjisme heet dat en het werkt voor geen meter. Een school is niet per se “goed” als de begroting sluitend is en 91,3% van de leerlingen slaagt voor het eindexamen.

Ook  onderwijskundigen en -adviseurs hebben een antwoord: zij zoeken vanuit hun theoretische invalshoek het goede van scholen in pedagogisch/didactische concepten, die misschien in ideologisch opzicht lovenswaardig zijn, maar in de praktijk zelden tot volle wasdom komen en als loden last ervaren worden (Studiehuis/Tweede Fase/Het Nieuwe Leren). Betutteling en opdringerige bemoeienis en ook dat werkt niet. Of is er een school te vinden die de utopische uitgangspunten in zijn schoolgids ook echt waarmaakt  voor de klas? De vraag stellen is hem beantwoorden lijkt me.

Zowel de politici als de theoretici opereren ver van de werkvloer. Daarom hebben ze de slechte gewoonte om de zaak nodeloos complex te maken met hun cijfertjes en hersenspinsels. Mijn stelling is: hoe minder “zijdelings betrokkenen”, hoe beter. Niet dat ze helemaal niet nodig zijn, maar zorg er in godsnaam wel voor dat de paar dié er zitten ook echt verstand hebben van en hart hebben voor het onderwijs (dus geen type Sander Dekker, om maar iets te noemen).

Om de vraag te beantwoorden, moeten we – eigenlijk heel simpel – terug naar de essentie van onderwijs, die draait om drie elementen: leraar – leerstof – leerling. Voor goed onderwijs moet alles in dienst gesteld worden van die magische driehoek. Een korte verkenning van de drie elementen.

  1. De leraar. Verantwoordelijk voor de les en het lesprogramma. Aanbieder van de leerstof. Individu met eigen persoonlijkheid, drijfveren en motieven. Onderdeel van een docententeam. Heeft de regie over pedagogiek en didactiek. Volgt en meet de voortgang van de leerling en houdt daarover contact.
  2. De leerstof. Inhoud is voortdurend onderwerp van maatschappelijke discussie. Moet ingedeeld, behandeld en verwerkt worden. Vormt de brug tussen leraar en leerling. Is in verschillende niveaus verdeeld over allerlei verschillende vakken (in de domeinen alfa, bèta en gamma). Leeft zelf niet, moet door leraar en leerling tot leven gewekt worden.
  3. De leerling. Individu met eigen persoonlijkheid, drijfveren en motieven. Sterk in ontwikkeling. Onderdeel van een klas. Is degene die uiteindelijk moet leren onder de regie van de leraar. Moet voortgang zichtbaar maken via toetsen, presentaties en andere vormen van verslaglegging.

Een goede school is een school waar de driehoek wordt erkend als de spil waarom alles draait. Door alle professionals in en om de school en door alle ouders. Dat klinkt eenvoudig, maar toch gaat het in werkelijkheid vaak mis op dit basisprincipe. Er zijn dan ook veel risicofactoren die de balans in de driehoek ernstig kunnen verstoren en daarmee de erkenning onder druk zetten, vanuit elke hoek. Ga maar na: als docenten de kwaliteit niet hebben om de regie over hun lessen te voeren (en daar kunnen vele oorzaken voor zijn, structureel en incidenteel), dan is de magie verdwenen; als een leerling de motivatie mist om te leren (ook daar zijn legio redenen voor te bedenken), dan houdt het op; en als de leerstof niet aansluit bij de voorkennis, het niveau of de interesse van de leerling, dan zal het resultaat van de inspanningen zowel de docent als de leerling teleurstellen.

De logische reflex van betrokkenen buiten de driehoek (politici, managers, bestuurders, journalisten, onderwijskundigen, ouders) op een verstoorde balans binnen de driehoek is om te roepen om kortetermijnverbetering. Met lapmiddelen de balans herstellen. Ouders gaan voor bijles voor hun kroost (zomerschool hier, examentraining daar), politici storten zich op proefballonnetjes en ondoordachte investeringen (rekentoets, curriculumwijzigingen richting de 21e eeuw (?)), schoolbestuurders kiezen voor pingpongen met hun personeel via herplaatsingsoverleggen en talent wegkopen bij hun concurrerende besturen en in de media wordt elke hype, elk incident of elk flutonderzoek gepresenteerd als wereldschokkend nieuwsfeit – om zich de volgende dag te storten op een nieuwe luchtbel.

Allemaal inherent aan het referentiekader van waaruit gedacht wordt, maar tegelijk ook geen van allen met oog voor de kern van goed onderwijs. Iedereen moet zich realiseren dat niets of niemand in het leerproces groter of sterker is dan de Driehoek.

Leraren en leerlingen, die moeten het samen doen. Wat iedereen ook mag bewerken, zo simpel is de waarheid. Laten we hun dus alle ruimte geven en stimuleren er met elkaar het beste van te maken. Dan wordt onderwijs vanzelf goed onderwijs.

 

Politiek versus realiteit

Het zoveelste plan zag deze week het licht. Nu was het de Partij van de Arbeid, publiekelijk vertegenwoordigd door Diederik Samsom, die alle spotlights op zich wist te richten met een onderwijsmanifest (De Nieuwe School). Goede timing, zo midden in de meivakantie. Hebben alle leraren lekker de tijd om het baanbrekende plan met zijn nietsverhullende titel van a tot z door te nemen. Leerlingen ook, maar ja: die lezen geen essays en denken dat een ‘manifest’ één of ander Scandinavisch dancefeest is.

De lijsttrekker van de PvdA (of moeten we hem binnen het huidige politieke klimaat ‘stuiptrekker’ noemen?) smijt in zijn plan met miljarden extra per jaar om “al deze ambities waar te maken”. Tegengaan van maatschappelijke segregatie mag kennelijk wat kosten. “Alles uit ieder kind halen” heeft natuurlijk wel een prijskaartje. De helden van de Hugo de Groot in het kansarme Rotterdam Zuid kunnen erover meepraten: zij hebben als gepassioneerde onderwijzers van de slechtste school van Nederland één van de best presterende scholen van het land gemaakt, “met slagingspercentages tot tegen de 100 procent”, en zitten nu met een glazige blik naar de geraniums te staren. Kapot, gebroken, want ze kregen voor hun noeste arbeid geen extra tijd, geld of politieke waardering. En dat kan zo niet langer!

De politieke boodschap die Samsom via zijn viervoudige argumentatie  wil overbrengen [(1) Meer tijd, opleiding en ruimte voor docenten (2) Eerder beginnen met spelenderwijs leren (3) Meer onderwijstijd, meer vaardigheden (4) Meer diversiteit, geen desastreuze keuzemomenten, echte ambachtsscholen] is er één van grote halen gauw thuis. Het hele systeem moet op de schop. De Nieuwe School is één grote school van luier tot diploma. Alle onderwijstypen onder één dak, of in ieder geval: binnen één schoolorganisatie. Het excellente personeel verzorgt in de 14 tot 17 jaar dat een kind aan de school is toevertrouwd aan iedere leerling het best denkbare onderwijs. Met oog voor individuele talenten en achterstanden. Het ideaal van een duurzame, stabiele microsamenleving waarin iedereen via de school de kans krijgt om los van thuissituatie of achtergrond iets van zijn leven te maken. Geen versnippering meer, geen barrières tussen de verschillende schoolfasen of onderwijstypen. Dit plan betekent het einde van zelfstandig opererende basisscholen en basisschoolbesturen. Ook is er geen plaats meer voor categorale mavo’s, havo’s of gymnasia.

De idealen die ik lees zijn over het algemeen ook mijn idealen. Ik hoop oprecht dat de oproep om leraren meer voorbereidingstijd toe te kennen brede politieke steun zal krijgen. Ook ik vind dat het onderwijs een veel bredere opdracht heeft dan alleen bezig te zijn met rekenen en taal. De onderwijstijd zinvol besteden lijkt me één van de kerntaken van iedere school. Mijn grote scepsis ten aanzien van het essay schuilt dan ook niet in de beschreven idealen. Het zit hem in de herkomst van het met vernuft geconstrueerde gedachtegoed: het tandem Samsom – Van ’t Zelfde.

Samsom is de politiek leider van een partij die tegengaan van segregatie als nobel hoofddoel heeft. Het recent verschenen en met veel verontwaardiging ontvangen rapport over de toenemende maatschappelijke segregatie van het Sociaal en Cultureel Planbureau is koren op zijn molen in de aanloop naar de verkiezingen. Hoezeer ik ook zou willen dat Samsom ieder woord meent en ook bereid is om de verantwoordelijkheid voor zijn plannen op zijn schouders te dragen, ik houd het onprettige gevoel dat deze publicatie op dit moment vooral draait om zijn eigen politieke belangen.

In die gedachte word ik verder gesterkt door het feit dat het beschreven ideaal overduidelijk afkomstig is van zijn co-auteur. Om dat in te zien hoeven we slechts de Tegenlichtuitzending van 30 september 2013 terug te kijken (Superschool). De titel van die uitzending, die in die fase van zijn “Hugo de Groot-plan” nog net iets narcistischer overkomt dan het voor dit essay gekozen “De Nieuwe School”, verraadt veel over de persoonlijkheid van stamvader Eric van ’t Zelfde. Ik geef toe, ik geloof in de meeste van zijn idealen, maar wat ik niet geloof is de wijze waarop hij die idealen nastreeft. Het is goed om groot te denken, maar je moet het ook kunnen organiseren. Met mensen samen. Uit wat ik zie en lees (waaronder zeker ook zijn boek Superschool) is het gat tussen zijn politieke, bestuurlijke en onderwijsinhoudelijke idealen en de realiteit op de werkvloer enorm. Dat is op zich logisch bij het nastreven van een ideaal, maar waar het bij de uitvoering dan op neerkomt is de vraag of het de initiator allemaal te doen is in dienst van de gedroomde systeemverandering of ter meerdere eer en glorie van hemzelf. Kort gezegd: is het grootspraak en luchtfietserij of weet hij het te verankeren op de werkvloer?

Ik hoop het laatste, maar vrees voor het eerste. Zeker nu hij als ghostwriter van een opportunistische politicus zijn gedachtegoed onder de mensen probeert te verspreiden.

 

 

Contemplatie (2)

Al sinds 2004 sta ik voor de klas. Met enige stelligheid durf ik dan ook te beweren dat ik al veel heb meegemaakt. Tijdens het afgelopen paasweekend heb ik wat tijd en ruimte gevonden om daar bij stil te staan. Ik denk in mijn werk eigenlijk altijd in termen van vooruitgang en ontwikkeling en omdat het heden zelf de rest van mijn gedachten opsoupeert, blijft er doorgaans niets over voor een samenhangende terugblik op het verleden. En dat vind ik zonde. Want in die afgelopen elf jaar, zo ontdekte ik in mijn mijmeringen, is het aantal waardevolle en onvergetelijke momenten opgelopen tot een ontelbare hoeveelheid. Allemaal fragmenten en flarden die met elkaar een min of meer coherent patroon schetsen en die daarmee iets zeggen over mijn karakter en persoonlijkheid. Ik heb intense vreugde en diep verdriet gevoeld, angstige en euforische momenten gekend; ik heb ontzettende machteloosheid en pure woede ervaren, maar ook enorme trots en voldoening; ik heb, om het zo te zeggen, écht iets meegemaakt. Die echtheid, die zich uit in oprechte betrokkenheid en onvoorwaardelijke loyaliteit, heeft me veel gebracht, maar soms ook wat gekost. En hoewel die zware momenten me zo nu en dan behoorlijk kunnen dwarszitten, zou ik niet zonder kunnen: uit een periode van twijfel of angst kom ik tot nu toe altijd sterker terug.

Een greep uit mijn meest memorabele momenten:

  • Als mentor van een tweede klas ben ik geconfronteerd met het overlijden van de moeder van één van mijn leerlingen. Met de hele klas fietsten we naar het mortuarium waar we met een onvergetelijke saamhorigheid de jongen in kwestie condoleerden met zijn verlies. Het was tekenend voor de diepe verbondenheid tussen de leerlingen onderling en tussen mij en de klas, dat we aan het einde van het schooljaar een Hawaii-barbecue organiseerden bij die jongen thuis. Ik zal de wijze waarop de leerlingen hun steun betuigden aan hun klasgenoot, en alle unieke momenten die daaruit voortkwamen (een limbodans in een Hawaii-jurkje!), nooit vergeten.
  • De Romereizen. Allemaal! Daar kleven zoveel herinneringen aan, dat ik er een boek over zou kunnen schrijven. Zo hebben we een keer met een rokende touringcar op de flanken van de Vesuvius gestaan; de enige keer bij al die reizen dat ik écht in paniek was – al zullen de leerlingen dat op dat moment niet gemerkt hebben. Ik heb met een groepje leerlingen en een fanatieke collega LO om zes uur ’s ochtends hardgelopen door het oude Olympisch stadion. Belachelijk en waanzinnig tegelijk! Mijn gedachten gaan ook terug naar het gesprek dat ik had met een leerling op de top van de Vesuvius. De passie en inspiratie waarmee ze sprak over het klassieke Rome en Pompeii kwamen voor mij als een aangename verrassing: in de klas haalde ze al jaren geweldige cijfers, maar deze kant had ze nog niet eerder laten zien.Later zou ze een steengoede classica en zelfs mijn directe collega worden – onze gezamenlijke afdaling had daarin een belangrijke rol gespeeld. Onvergetelijk was ook de reis waarbij een leerling bij aankomst op de camping van de trap stuiterde en een gescheurde enkelband opliep – Rome hadden we nog niet gezien. We vonden de oplossing in het huren van een binnenrolstoel, die totaal niet geschikt bleek voor het kris-kras doorploegen van de stad. Dat we dat tóch deden, leidde tot ongelofelijk veel lol, een relatie van het ‘slachtoffer’ met de jongen die haar op alle metrostations van A naar B tilde en uiteindelijk, onvermijdelijk, tot een compleet gesloopte rolstoel. Het kostte wat moeite, maar ze heeft Rome gezien! Terugdenkend aan alle Romereizen schieten me zo nog honderden juweeltjes van herinneringen te binnen – misschien helemaal geen gek idee om daar een keer een boek over te schrijven…
  • Elke keer als een leerling het naamvalssysteem (of de ablativus absolutus of het gerundivum of de relatieve bijzin of de A.c.I.) gaat begrijpen!
  • Tijdens een schoolfeest zag ik meisjes met hoofddoekjes dansen naast jongens met piercings. Een meisje uit havo-3 vormde een danskoppel met een stoere vent uit mavo-4. Examenkandidaten uit vwo-6 namen de onderbouwleerlingen op sleeptouw door op het podium het goede voorbeeld te geven. Toen ik zich dat allemaal voor mijn ogen zag voltrekken op één grandioze avond, drong het tot me door hoe waardevol een school in onze multiculturele samenleving is. Ik voelde me letterlijk een deel van de geschiedenis die avond. Eén gedachte overheerste: “Dit moment, dit unieke voorbeeld van samensmelting en geaccepteerde pluriformiteit moet ik koesteren en opslaan in mijn geheugen. Dit is zoals de wereld zou moeten zijn!”

Ik zou nog pagina’s lang kunnen doorgaan. Maar om mijn punt te maken is dat niet nodig: het is en blijft een voorrecht om in het onderwijs te mogen werken!

Computer (1)

Er wordt altijd gedaan alsof de computer (of tablet of smartphone of weet ik veel wat nog meer) hele nieuwe mogelijkheden biedt voor de mensheid als geheel en het onderwijs in het bijzonder. Doodgegooid word je ermee, al die ICT-middelen. Als ik niet uitkijk loop ik zelf ook de godganse dag naar een scherm(pje) te staren. Mailtje hier, appje daar, facebookberichtje zus, nieuwsberichtje zo. Pure informatieterreur. Tegenwoordig kijken we meer naar een scherm dan naar elkaar. Altijd maar verbonden via het internet, het hoort er kennelijk bij. Zelfs achter het stuur zie ik medeweggebruikers (ook vrachtwagenchauffeurs!) druk bezig met hun social media. Want ze willen niets missen. Eén schermveeg en ze weten via de gezinsappgroep wat ze die avond eten, via de voetbalappgroep naar welk tijdstip de training verzet is en via de werkappgroep welke collega nu weer vreemdgaat. Belangrijk nieuws dat voor velen best een dodelijk ongeluk waard is.

Ik zie volwassenen worstelen met die digitale ontwikkelingen. Vanaf het moment dat het internet zijn intrede deed, is de wijze van communiceren in een recordtempo drastisch veranderd. In de thuissituatie, op de sportclub, op het werk; overal! Door de technologie is de informatievoorziening zoveel eenvoudiger geworden, dat het aantal berichten dat we in een continue stroom over ons uitgestort krijgen enorm is gegroeid. Omdat het zo makkelijk is geworden om feitjes, meningen, kritiek of vragen digitaal te verzenden, voelen mensen zich ook verplicht berichten van anderen te ontvangen en erop te reageren. Dat levert druk op. Mentale en sociale druk. Het gevoel altijd bereikbaar en alert te moeten zijn. Een paar uur niet op de telefoon kijken of de mail checken betekent achterlopen op de ontwikkelingen en dat wil je niet.

Je zou kunnen denken dat kinderen minder worstelen met alle digitale voorzieningen. (Zij groeien immers op met een tablet in de box en een Playstation onder hun hoogslaper. Van jongs af aan zijn ze gewend aan de op intuïtieve besturing werkende apparaten. Dreumesen van twee swipen tegenwoordig over het scherm alsof het niets is. Een pre-pre-pre-puber in groep 5 zet tijdens het buitenspelen op het schoolplein eerst een foto van haar “O my God” gillende klasgenootje op Insta voordat ze haar helpt om de vogelpoep uit haar oog te wrijven). Maar wie goed observeert en de signalen goed interpreteert, weet juist dat opgroeiende kinderen het risico lopen ten onder te gaan aan de digitale terreur.

Klassenapps zijn dodelijk voor kinderen. Waar volwassenen zich al voortdurend gedwongen voelen alert te zijn, daar kunnen kinderen – zeker de kwetsbare of gevoelige types – helemaal geen weerstand bieden aan de aanhoudende groepsdruk. Het is vele malen makkelijker om iemand diep te raken met opmerkingen of dreigementen  via de digitale weg dan face-to-face. Klassenapps bieden de mogelijkheid om stoer te doen en kwetsende taal te uiten vanuit de eigen veilige kamer, zonder een rechtstreekse confrontatie aan te hoeven gaan. En iedereen kan meelezen, meedoen en meelachen. Vierentwintig uur per dag staat die wereld open, ook in weekenden en vakanties. Het maakt kinderen onzeker, ook degenen die zich er niet mee willen bemoeien. De berichtjes en foto’s zijn ook snel te kopiëren en door te sturen naar andere appgroepen. Waakzaamheid is elk moment geboden. Ongedwongenheid en onschuld zijn begrippen uit de steentijd voor veel kinderen; rust is iets voor de doden.

Als kinderen niet naar een scherm staren om op de hoogte te blijven van die inhoudsloze berichtenstroom, dan spelen ze wel spelletjes op hun computer-tablet-smartphone. Vooral jongens zijn verslingerd (lees: verslaafd) aan games. Samen buitenspelen, zelfstandig boeken lezen of creatief bezig zijn leggen het duidelijk af tegen de verslavende leegheid van het gamen. Ik zie daarin een ernstige bedreiging voor de ontwikkeling van een groeiende groep kinderen. De virtuele spelletjeswereld geeft hun de illusie dat ze sturende of creërende macht hebben, maar in werkelijkheid ligt, zelfs in de meest complex ogende games, alles programmatisch vast. Met andere woorden: alles ís al bedacht. Het maakt kinderen afhankelijk en kritiekloos. En ze gaan er uitzien als wandelende lijkjes.

Er zijn genoeg voorbeelden te vinden van mensen (volwassenen en kinderen) die bewust omgaan met de digitale verlokkingen. Maar ik stel wel vast dat de groep die geen weerstand kan bieden – en die zich dus als ruggengraatloos, apathisch gedragend en steeds onzeker wordend monster voortsleept – steeds groter wordt.

Die dooie vogeltjes zijn niet de mensen die mij inspireren; ze zijn de slaven van ons digitale tijdperk. Dat is de waarheid, wat die ICT-marketeers ook beweren!

 

Kramp (2)

Hardlopen doe ik graag. Jarenlang heb ik daar ook intensief voor getraind. In mijn streven om telkens weer een persoonlijk record te lopen – of dat nu ging om een 3 kilometer op de baan of een marathon door Rotterdam – volgde ik minutieus uitgebalanceerde schema’s, stemde ik mijn voeding af op mijn loopagenda en nam ik haast elk weekend deel aan een uitdagende wedstrijd. Uit die periode bewaar ik heel veel intense herinneringen. Het gevoel om tegen je limiet aan te zitten, maar dan toch vooruitgang te boeken; het fenomeen om pijn te ervaren, maar dan toch te kunnen genieten; de angst om te forceren, maar dan toch de ontspanning te houden. Het levert onvergetelijke momenten op. Momenten die je als persoonlijke sensatie tot in de haarvaten van je geheugen opslaat. Zo deed ik in de winter van 2004, exact 12 jaar geleden, ter voorbereiding van de Rotterdam Marathon mee aan de 30 kilometer bij de Groet uit Schoorl Loop. Een prachtig parcours over de bos- en duinpaadjes van de Schoorlse Duinen. Geen meter vlak, steeds een andere ondergrond. Er waren duizenden anderen om me heen die dag, vooral bij de start, maar onderweg kwam het besef dat mijn aanwezigheid in dat Noord-Hollandse natuurgebied in essentie slechts te verklaren was vanuit mijn eigen ambities en doelen. De enige wapens die ik in die eenzame strijd kon inzetten waren mijn eigen lichaam en geest. Het eerste zorgde voor de beperkingen die de tweede niet wilde zien. Dat de essentie van het hardlopen voor mij te reduceren was tot dat samenspel van het fysieke en het mentale, was een beeld dat zich op die koude februaridag ergens ter hoogte van kilometer twintig plotseling aan me opdrong. Ik herinner me het moment nog als gisteren. Het frappante was dat ik direct begreep wat dit heldere inzicht had veroorzaakt. Ik voelde namelijk dat daar, terwijl ik bezig was aan een middellange beklimming, mijn lichaam en geest volledig met elkaar in evenwicht waren. Mijn eigen flow. Ik was al tevreden over de eerste twintig kilometer, maar ineens kon ik nog vrijer ademen en nog krachtiger afzetten, voelde het schelpenpaadje nog zachter, knisperden de schelpjes onder mijn schoenen nog helderder en ging mijn tempo nog verder omhoog. Ik voelde de snijdende oostenwind niet meer, zag de zon achter de wolken schijnen. Ik zou zelfs zweren dat de kilometerbordjes elkaar steeds sneller opvolgden! Toen ik na ruim twee uur op vleugels de finishlijn passeerde, was ik blij met mijn prestatie, maar baalde ook dat ik er al was.

Aan het hardlopen heb ik tot nu toe enkele tientallen van dit soort ervaringen overgehouden. Het zijn de zeldzame pareltjes die al het harde werk, de noeste arbeid, de pijntjes en baalmomenten, de teleurstellingen en de frustraties de moeite waard maken. Het zijn momenten om een leven lang te koesteren en met tevredenheid op terug te kijken; momenten ook die in tijden van tegenslag of grote spanning te gebruiken zijn om terug te keren tot de essentie en rust te vinden. Maar wat is het nu dat deze intense ervaringen gemeen hebben? Is er een rode draad, een drijvende factor of een oorzaak te onderscheiden? Ik heb het meegemaakt in de duinen bij Schoorl, maar ook in de Heinenoordtunnel halverwege een halve marathon tussen Oud-Beijerland en Barendrecht; op een eindeloze weg middenin een eindeloos polderlandschap langs de eindeloze Vlist, maar ook op de oneffen kades en ophaalbruggetjes in hartje Dordrecht; zelfs tijdens een trainingsrondje op Rondom West over het fietspad dat ik misschien al tweeduizend keer met mijn stappen heb geteisterd. De locatie doet er dus niet toe. Het tijdstip ook niet, zelfs niet de duur van de inspanning. Het kan overal gebeuren, alleen is het niet te voorspellen waar en wanneer. Wat ik wel weet: als je ernaar op zoek gaat, zul je het niet vinden. Het moet je overkomen. Dat is de kern. Het is het tegengestelde van kramp, het is totale ontspanning tijdens grote inspanning.  Daarin schuilt de ultieme sensatie, het euforische moment.

Lesgeven vertoont veel parallellen met hardlopen. Dat is de gedachte die ik vast moet houden.

 

 

 

Kramp? (1)

Een filosoof heeft vaak zinnige observaties. Is de aard van het beestje. Hij heeft geleerd net even wat verder te kijken of wat kritischer tegenover zaken te staan dan gemiddeld. Persoonlijke frustratie over een falend systeem weet hij daardoor te vermijden. Er is eerder sprake van verbazing en verwondering als hij, hoewel zelf deel uitmakend van het systeem, toch als totale buitenstaander de massagekte beziet met zijn geoefende blik. Je komt ze eigenlijk maar zelden tegen in het openbaar, die filosofen. Voor onze moderne media zijn ze vaak veel te lang van stof. Saai ook. En moeilijk te volgen! Ze hebben de vervelende gewoonte om vragen te stellen bij de dingen die we normaal gesproken doen. En dan op zo’n manier dat je het antwoord op die vragen niet weet. Heel irritant, en eigenlijk altijd een reden om een confrontatie met zo’n zeurpiet uit de weg te gaan. Gelukkig is Netflix of Facebook of The Voice of de sportbijlage of het volgende reclameblok nooit ver weg! Hier met die comfortzone!

Ik zoek de ideeën van die filosofen op gezette tijden juist bewust op. Als slijpsteen voor de geest, zeg maar, en als tegenwicht voor de dagelijkse hypnotiserende mallemolen. Meedraaien in onze oververhitte maatschappij en de rust vinden om te reflecteren op de wijze waarop je dat doet, zodat je ook echt zinvol en gelukkig mee kunt blijven draaien, zijn twee communicerende vaten, waarbij het risico bestaat dat het ene vat (het meedraaien) tot aan de rand gevuld blijft en het andere (het reflecteren) tot in de vezels uitdroogt. Het gevolg daarvan zie ik maar al te vaak om me heen: uitdroging leidt immers tot kramp. Een welhaast wanhopige worsteling om de boel gaande te houden.

Deze verkramping is, lees en hoor ik overal om me heen, ook kenmerkend voor de sector die mij zo aan het hart gaat: het onderwijs. Doordat het resultaat (of de opbrengst) heilig is, is elke contemplatie uit het systeem verdwenen, zegt men. En dat terwijl volgens de communis opinio in onderwijsland juist die inhoudelijke beschouwing de kapstok is die onderwijsgevenden nodig hebben om tot bloei te komen. Ik merk aan mezelf dat die negatieve berichten ook mijn beeld, mijn beleving en mijn grondhouding sterk beïnvloeden. Tijd dus voor de filosofische benadering: afstand nemen en de zaak vanuit verschillende perspectieven bekijken. Er mag dan veel misgaan, met een negatieve insteek help ik mezelf, mijn leerlingen en mijn collega’s niet verder.

De volgende blogs in deze serie zullen in het teken staan van deze contemplatie. Want ondanks alle (terechte?) kritiek op het systeem is er, afgaande op een ondefinieerbaar onderbuikgevoel, ontzettend veel positiefs te zeggen over werken in het onderwijs.

 

Toetsen (1)

Toetsen zijn onmisbare bouwstenen van welk onderwijsprogramma dan ook. Quintilianus, een Romeinse vakdidacticus avant la lettre, drukte het zijn leraren-in-opleiding al op het hart: met een overhoring stel je eisen aan de leerlingen en tegelijkertijd is het een gouden middel tot het geven van feedback. Zo zegt hij in zijn Institutio Oratoria (een werk dat zich het beste laat omschrijven als een studieboek voor aankomende eerstegraadsdocenten in een tijd dat die nog helemaal niet bestonden):

Minime iracundus, nec tamen eorum, quae emendanda erunt, dissimulator, simplex in docendo, patiens laboris, assiduus potius quam immodicus. Interrogantibus libenter respondeat, non interrogantes percontetur ultro. (Quint. Inst. Or. 2.2)

De docent moet niet al te boos optreden, maar hij dient wel in te grijpen als er dingen zijn die gecorrigeerd moeten worden. Zijn uitleg moet eenduidig zijn, hij moet geduld betrachten bij de inspanningen van zijn leerlingen; een goede docent stelt eerder bij voortduring hoge eisen dan dat hij zo nu en dan té veeleisend is. Hij hoort met liefde antwoord te geven aan iedere leerling die een vraag stelt; leerlingen die niets vragen worden door hem bij verrassing overhoord.  (Mijn eigen interpretatieve vertaling)

In het onderwijs anno 2016 toetsen we nog steeds alsof ons leven ervan afhangt. Van de peuterspeelzaal tot de universiteit, niemand ontkomt eraan. Cito-toetsen, Methodetoetsen, Schriftelijke Overhoringen, Mondelingen Overhoringen, Repetities, Tentamens, Examens. Aan toetsvormen geen gebrek, aan toetsfrequentie evenmin. Maar zou Quintilianus trots op ons zijn geweest? Zou hij ons onderwijssysteem hebben toegejuicht? Of zou hij als antieke grondlegger en pionier van het  didactisch denken met verbazing en afkeuring hebben gekeken naar de kwantitatieve waanzin die ons toetssysteem tegenwoordig regeert? De vraag stellen is hem beantwoorden lijkt me!

Laat ik duidelijk zijn: een toets is een belangrijk meetmoment. Het is een ijkpunt in het leerproces van een leerling. Een goede toets geeft de leerling de ruimte om zijn gedachten te ordenen, patronen in het geleerde te ontdekken en opgedane kennis in eigen woorden te herformuleren. Van de fouten die hij maakt en de gebreken die tijdens de toets aan het licht komen kan een leerling, eventueel onder begeleiding van de docent, iets leren. Een goede toets geeft dus inzicht aan zowel de lerende als de leraar. Juist daarom is het zo ontzettend jammer dat het overgrote merendeel van de toetsen in de huidige onderwijspraktijk paradoxaal genoeg niet voor dit kerndoel wordt ingezet.

Toetsen en de (cijfermatige) resultaten die daarmee vastgelegd worden, zijn namelijk meestal niet meer dan een middel voor onderwijsinstellingen om zich te verantwoorden aan kritische controlerende instanties. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat toetsen nog niet eens in de helft van de gevallen inhoudelijk worden nabesproken met leerlingen. En het kwalijke is dat dit percentage de laatste twintig jaar alleen maar aan het dalen is. Toetsen worden dus steeds meer ingezet voor statistische, kwantitatieve doeleinden. Dit is duidelijk terug te zien aan de opzet van bijvoorbeeld de eind-Cito toets op de basisschool of het Centrale Eindexamen in het voortgezet onderwijs. Na jarenlange voorbereiding maken de leerlingen deze overkoepelende, op cumulatieve kennis gebaseerde standaardtoetsen uitsluitend voor een resultaat. Van een inhoudelijke, op leerwinst gerichte analyse achteraf is geen sprake. Het is: maken, scoren en wegwezen. Bedankt, meester, je hebt me aan een havo-opleiding of vwo-diploma geholpen!

Dit op resultaat gerichte denken is doorgedrongen tot in de diepste vezels van ons onderwijs. Hoge cijfers lijken een voorspoedige werkelijkheid te suggereren. Bestuurders redeneren zo, ouders gaan hun kinderen zien als wandelende A’tjes, B’tjes, C’tjes of 6-jes, 7-jes, 8-jes en zelfs leraren ontlenen hun kwaliteit aan het gemiddelde cijfer van hun klas. Het échte leren draait echter niet om de vraag welk resultaat er na een toetsmoment is behaald. In mijn stellige overtuiging gaat het erom dat de leerling zich leert afvragen hoe zijn resultaat tot stand is gekomen en wat hij een volgende keer beter zou kunnen doen. En bij die vragen heeft hij de deskundige hulp van de docent nodig.

Quintilianus zou het vast met me eens zijn geweest.

 

 

 

Het begint met visie

In dit blog zal ik met enige regelmaat essays, gedachtespinsels, ervaringen, idealen, dromen en plannen publiceren. Mijn vaste criterium daarbij is: hoe utopisch of out-of-the-box ik soms ook mag lijken, de inhoud van mijn teksten moet ik altijd kunnen toetsen aan mijn eigen visie op goed onderwijs. Soms zal ik kritisch zijn, soms euforisch, soms onrealistisch en soms zal ik het volledig bij het verkeerde eind hebben. Nooit zal ik echter schrijven uit cynisme en altijd zal ik trouw blijven aan mijn eigen ideeën en waarden. Uiteraard met het volste respect voor en grote interesse in beelden, meningen, normen en denkrichtingen van anderen.

Ik hoop dat ik mijn gedachten over goed onderwijs met de teksten op dit blog systematisch kan ordenen. Misschien kan ik straks, op enig moment, zelfs een rode draad in mijn visie ontdekken. En heel misschien zal het me lukken om anderen met mijn publicaties op ideeën te brengen of te inspireren. Bovenal echter zal ik ernaar streven om plezier te scheppen in het schrijven zelf. Want dát is in mijn ogen ook de belangrijkste voorwaarde voor het bieden van goed onderwijs, dat de docent als inspirator plezier heeft in wat hij doet.

Op dit moment, aan het begin van mijn blog, is dat waarschijnlijk de meest accurate en kernachtige beschrijving van mijn visie op goed onderwijs. Daar laat ik het voor nu dus maar even bij.